Dit verhaal begint als Joost door de lucht vliegt. Hij is net vijf jaar geworden en heeft een superheldenpak gekregen. Hij heeft het pak aangetrokken, is in de tuin gaan staan en heeft zijn rechterarm omhoog gestoken. Toen is hij de lucht in gevlogen.
Joost leert al snel dat hij niet door de wolken moet vliegen, die zijn koud en nat. Hij vliegt hoger en hoger en komt in de ruimte. De aarde is een blauwe bal. De zon schijnt heel erg. En er zijn zeker honderdduizend sterren. Verder is er niets.
Joost keert om en vliegt omlaag. In zijn straat worden nieuwe huizen gebouwd. In een groot gat in de grond zijn twee mannen aan het werk met helmen op. Een hoge hijskraan tilt een zwaar, stenen blok op. Maar het blok schiet aan een kant los en zwaait heen en weer. De bestuurder van de hijskraan houdt zijn handen naast zijn mond en roept heel hard:
‘Kijk uit!’
De mannen in het gat horen hem niet.
Het blok schiet ook aan de andere kant los en valt. Joost vliegt zo snel als hij kan onder het blok, zet zijn handen er tegenaan en duwt het omhoog. Hij landt zachtjes met het blok boven zijn hoofd naast het gat. De twee mannen kijken verbaasd naar hem en dan naar de hijskraan. De bestuurder van de hijskraan klapt hard in zijn handen.
‘Bravo! Wat een superheld!’
Joost legt het blok neer, steekt zijn arm omhoog en vliegt weg.
Hij maakt een paar rondjes boven de stad. Hij ziet alles van de bovenkant; de gebouwen, de straten, de auto’s, de mensen. Er komt een vliegtuig langs. Joost vliegt ernaast. Een paar passagiers zwaaien naar hem.
Dan komt er een zwarte wolk uit de motor van de rechtervleugel. De motor maakt eerst een hard geluid en is dan stil. Het vliegtuig draait rond en valt. De passagiers kijken bang. Joost vliegt onder het vliegtuig en pakt de wielen vast. Hij vliegt naar het vliegveld, rent over de landingsbaan en zet het vliegtuig zachtjes op de grond.
De piloot en de passagiers stappen wit van schrik uit. Eén van hen is de burgemeester. Met zweetdruppels op zijn voorhoofd stapt hij op Joost af. Hij steekt zijn hand uit en zegt:
‘Dit is een heldendaad. Jij verdient een lintje.’
Joost lacht als hij de hand van de burgemeester schudt:
‘Dank u. Gelukkig was ik in de buurt.’
De burgemeester heeft voor gevallen als deze altijd een lintje op zak. Hij vraagt de andere passagiers en de piloot om voor Joost ‘lang zal hij leven’ te zingen, terwijl hij het lintje op het superheldenpak prikt.
‘Namens de koningin benoem ik jou tot Ridder in de Orde van Superhelden.’
Iedereen schudt Joost de hand. Dan steekt hij zijn arm omhoog en vliegt weg, terwijl zij naar hem zwaaien.
Joost is moe geworden en vliegt weer naar zijn straat. Daar staat de buurman in de dakgoot. Hij lacht als hij Joost ziet.
‘Misschien kun jij me helpen. De ladder is omgevallen en ik kom niet naar beneden.’
Joost vraagt de buurman hem stevig vast te pakken. Langzaam zweven ze naar beneden en landen op het gras.
‘Bedankt, Joost. En nog gefeliciteerd met je verjaardag.’
Joost loopt achterom zijn eigen tuin in. Mama zit in de zon.
‘Heb je fijn gespeeld? Zeg, heb je het niet veel te warm in dat pak?’ vraagt ze.
‘Nou, in de lucht is het koud,’ zegt Joost.
Mama lacht.
‘Dat is ook zo. En vies zie ik. Gelukkig kan het in de was.’
Papa komt thuis en ze gaan eten. Joost heeft honger, maar tussen de happen door vertelt hij over zijn avonturen en dat hij nu Ridder is. Papa en mama lachen. Ze geloven hem niet.
‘Wat kun jij toch goed verhalen verzinnen!’ zegt papa.
‘Het is echt waar, hoor!’, zegt Joost.
Papa en mama kijken elkaar glimlachend aan en zeggen niets meer.
Als Joost slaapt, doet mama het superheldenpak in de wasmachine. Ze ziet iets aan het pak hangen.
‘Hè, wat is dat? Een lintje?’
voor Saan
Geen opmerkingen:
Een reactie posten