‘Naar de zon.’
‘Waarom zeg je niets?’
‘Ik weet niet wat ik moet zeggen.’
‘Gewoon, wat je nu denkt.’
‘Weet je dat ik niet meer werk? Dat ik geen werk meer heb?’
Eerst is ze stil. Dan zegt ze:
‘Waar ga je dan elke ochtend naartoe?’
‘Naar het strand.’
‘Naar het strand? Wat doe je daar?’
‘Ik kijk naar de zon.’
‘Kijk je de hele dag naar de zon?’
‘En ik praat met mensen die alleen op het strand lopen. De eenzame strandwandelaars die niemand hebben om mee te praten.’
Ze wrijft met haar hand over haar gezicht.
‘Waarom werk je niet meer?’
‘Ze willen verjonging in het campusproject.’
‘Verjonging?’
‘Ja, ik denk een nieuw ontwerp.’
‘Maar kun je dan niet iets anders ontwerpen? Een brandweerkazerne? Een bibliotheek?’
‘Ze willen nieuwe soldaten om de oorlog te winnen. Dat zeiden ze.’
‘Welke oorlog?’
‘De architectenbureau-oorlog.’
‘Kun je niet bij een ander bureau gaan werken?’
‘Ik krijg een gouden handdruk. Ik kan er even mee vooruit. Wij kunnen er even mee vooruit. Maar ik hoef niet meer aan te kloppen. Ze zijn klaar met mijn ontwerpen.’
Ze geeft Minnie Mouse aan Jolanda, hun dochter.
‘En wij dan?’
‘Ik neem jullie weleens mee naar het strand. Maar niet nu.’
‘Ik bedoel, als de gouden handdruk op is.’
‘Daar denk ik over na als ik naar de zon kijk.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten