Het is warm bij de vijver en doodstil. De reiger staat met z'n kop tussen z'n schouders. Hij tuurt langs zijn snavel en lijkt in gedachten verzonken. Het riet staat ruisloos om hem heen.
Plotseling rimpelt het water en een kikker springt luid kwakend op het blad van een waterlelie. De reiger vertrekt geen spier.
'Waarom schrik je nooit?' kwaakt de kikker.
'Raatsj.' De reiger schraapt zijn keel. Zonder de kikker aan te kijken geeft hij antwoord: 'Elke ochtend, voordat ik uit de veren kom, sta ik erbij stil dat mij ook vandaag een ramp kan overkomen.'
'Een ramp?' brult de kikker. 'Wat dan?'
'Ik kan met m'n snavel in de modder vast komen te zitten en stikken. Ik kan omvallen als ik op één been sta en verdrinken. Ik kan bij onweer getroffen worden door de bliksem en verbranden.' Zo kan de reiger wel nog even doorgaan.
De kikker trekt groen weg. 'Maar als je dat allemaal van tevoren bedenkt, dan heb je toch geen leven meer?' zegt hij nu dunnetjes.
'Juist wel!' antwoordt de reiger, terwijl hij de kikker strak aankijkt.
Een paar tellen staat de tijd stil. Dan strekt de reiger z'n nek en pikt de kikker van het lelieblad. De pluimen in z'n nek trillen als hij z'n kop achterover gooit en z'n prooi in één keer doorslikt. Het gekwaak versterft in z'n strot.
Dan stijgt hij op en verdwijnt met langzame slagen in de zon.
Het is warm en stil bij de vijver. Doodstil.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten